• ex·ten·sie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitbreiding’ voor het eerst aangetroffen in 1559 [1]
  • Naamwoord van handeling van extenderen met het achtervoegsel -ie
  • afgeleid van het Franse extension of daarvoor van het Laatlatijnse 'extensio' (met het voorvoegsel ex-)
enkelvoud meervoud
naamwoord extensie extensies
verkleinwoord

de extensiev

  1. (medisch) het strekken van ledematen, strekking
    • Het tegenovergestelde van extensie is flexie ("buiging") 
  2. (informatica) aanvulling op een computerprogramma
  3. (informatica) code in een bestandsnaam (na de punt) om type bestand aan te duiden
  4. (informatica) code in een domeinnaam o.a. toegekend aan onafhankelijke landen
  5. (taalkunde) het geheel van de betekenissen van een woord
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]