• ex·ten·de·ren
  • afgeleid van het Latijnse 'extendere' (met het voorvoegsel ex-)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
extenderen
extendeerde
geëxtendeerd
zwak -d volledig

extenderen

  1. uitstrekken (vooral (medisch))
    • Hierbij zullen de heupgewrichten plotseling flecteren en tegelijkertijd de kniegewrichten extenderen, waardoor de hamstrings te strak gespannen worden