flecteren
- flec·te·ren
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘verbuigen’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
flecteren |
flecteerde |
geflecteerd |
zwak -d | volledig |
flecteren overgankelijk
- (taalkunde) verbuigen, vervoegen
- (medisch) buigen, flexie bezitten
- de woorden flecteren en extenderen i.p.v. buigen en strekken verzoenen ons niet met de 100 euro die we voor het consult moeten betalen
- Het woord flecteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flecteren" herkend door:
41 % | van de Nederlanders; |
50 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "flecteren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ flecteren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be