strekken
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- strek·ken
Woordherkomst en -opbouw
- erfwoord Ontwikkeld uit Middelnederlands strecken “zich uitstrekken”, uit Germaans *strakijan, verwant aan Duits strecken (Oudhoogduits strecken), Engels stretch (Oudengels streccan). [1] In de betekenis van ‘strak maken of worden’ voor het eerst aangetroffen in 1266. [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
strekken |
strekte |
gestrekt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
strekken
- overgankelijk het zo ver mogelijk uitrekken in de lengte.
- Hij strekte zijn been om de bal tegen te houden.
- absoluut ~ tot fungeren, dienen
- Bloedige striemen en andere wonden strekten tot getuigenis dat Romeinse slaven enkel onder foltering getuigenis konden afleggen.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Zelfstandig naamwoord
strekken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord strek
Gangbaarheid
- Het woord strekken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "strekken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ strekken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "strekken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be