erfenis
- er·fe·nis
- In de betekenis van ‘wat men erft’ voor het eerst aangetroffen in 1263-1264.[1]
- Middelnederlands eruenesse, afleiding op -nesse van erven.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | erfenis | erfenissen |
verkleinwoord | erfenisje | erfenisjes |
- (juridisch) het geheel aan bezittingen en schulden dat door de erflater bij zijn overlijden wordt nagelaten aan de erfgenamen
- De erfenis was niet erg groot.
- Dit is het verhaal van Kleine Woord, een jongen die op reis ging om het geheim te ontdekken van een erfenis, die hij van zijn vader had gekregen. [4]
- (overdrachtelijk) datgene waarmee men uit de voorgeschiedenis of gebeurtenis geconfronteerd wordt, of wat een persoon, bedrijf of organisatie achterlaat aan bijvoorbeeld kennis, normen en waarden
- Zuid-Afrika zal nog lang met de erfenis van de apartheid te maken hebben.
- [1] nalatenschap
- [2] overblijfsel
- erfenisbelasting, erfenisgeschil, erfenisjager, erfeniskwestie, erfenisrecht, erfenissprong, erfeniszaak
1. wat door de erflater bij zijn overlijden wordt nagelaten
- Het woord erfenis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "erfenis" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "erfenis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ erfenis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Herzen, FrankDe zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 7
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be