• na·la·ten·schap
  • In de betekenis van ‘erfenisboedel’ voor het eerst aangetroffen in 1683.[1]
  • Afleiding van nalaten met het achtervoegsel -schap; leenvertaling uit Duits Nachlassenschaft.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord nalatenschap nalatenschappen
verkleinwoord - -

de nalatenschapv [3]

  1. (juridisch) het geheel aan bezittingen en schulden dat door de erflater bij zijn overlijden wordt overgedragen aan de erfgenamen
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.