Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ec·cle·sia
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ecclesia -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de ecclesiav / m

  1. (religie) kerk
  2. (religie) geloofsgemeenschap
  3. (geschiedenis) volksvergadering in het oude Athene
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

43 % van de Nederlanders;
40 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Latijn

Uitspraak
  • IPA: /ɛk.ˈkleː.si.ja/
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

ĕcclēsiă v

  1. (religie) kerk
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Overerving en ontlening