dunken/vervoeging

als mening hebben

vervoeging van de bedrijvende vorm van dunken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		dunken			te dunken
	toekomend		zullen dunken			te zullen dunken
voltooid	tegenwoordig		hebben gedunkt gedochtª			te hebben gedunkt gedochtª
	toekomend		gedunkt gedochtª zullen hebben			gedunkt gedochtª te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	dunkend		gedunkt gedochtª			ev. dunk	mv. verouderd dunkt	dunke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	dunk	dunkt	dunkt	dunkt	dunkt	dunken	dunken	dunken
verleden (o.v.t.)	dunkte dochtª	dunkte dochtª	dunkte dochtª	dunkte dochtª	dunkte dochtª	dunkten dochten	dunkten dochten	dunkten dochten
toekomend (o.t.t.t.)	zal dunken	zult/zal dunken	zult/zal dunken	zult dunken	zal dunken	zullen dunken	zullen dunken	zullen dunken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou dunken	zou dunken	zou(dt) dunken	zoudt dunken	zou dunken	zouden dunken	zouden dunken	zouden dunken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gedunkt gedochtª	hebt gedunkt gedochtª	hebt/heeft gedunkt gedochtª	hebt gedunkt gedochtª	heeft gedunkt gedochtª	hebben gedunkt gedochtª	hebben gedunkt gedochtª	hebben gedunkt gedochtª
verleden (v.v.t.)	had gedunkt gedochtª	had gedunkt gedochtª	had gedunkt gedochtª	hadt gedunkt gedochtª	had gedunkt gedochtª	hadden gedunkt gedochtª	hadden gedunkt gedochtª	hadden gedunkt gedochtª
toekomend (v.t.t.t.)	zal gedunkt gedochtª hebben	zal/zult gedunkt gedochtª hebben	zult/zal gedunkt gedochtª hebben	zult gedunkt gedochtª hebben	zal gedunkt gedochtª hebben	zullen gedunkt gedochtª hebben	zullen gedunkt gedochtª hebben	zullen gedunkt gedochtª hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gedunkt gedochtª hebben	zou gedunkt gedochtª hebben	zou/zoudt gedunkt gedochtª hebben	zoudt gedunkt gedochtª hebben	zou gedunkt gedochtª hebben	zouden gedunkt gedochtª hebben	zouden gedunkt gedochtª hebben	zouden gedunkt gedochtª hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gedunkt gedochtª worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gedunkt gedochtª				er is gedunkt gedochtª
verleden	er werd gedunkt gedochtª				er was gedunkt gedochtª
toekomend	er zal gedunkt gedochtª worden				er zal gedunkt gedochtª zijn
voorwaardelijk	er zou gedunkt gedochtª worden				er zou gedunkt gedochtª zijn

onpersoonlijk

vervoeging van het werkwoord dunken
tegenwoordige tijd				verleden tijd				toekomende tijd
het		dunkt		het		dunkte dochtª		het		zal dunken
onvoltooid deelwoord			voltooid deelwoord			gebiedende wijs			aanvoegende wijs
dunkend			gedunkt gedochtª			dunk			dunke

Opmerkingen

• (werkwoordsvormen gevolgd door ª zijn minder gebruikelijk)

(basketball) hoog springen om de bal in de basket te leggen

vervoeging van de bedrijvende vorm van dunken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		dunken			te dunken
	toekomend		zullen dunken			te zullen dunken
voltooid	tegenwoordig		hebben gedunkt			te hebben gedunkt
	toekomend		gedunkt zullen hebben			gedunkt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	dunkend		gedunkt			ev. dunk	mv. verouderd dunkt	dunke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	dunk	dunkt	dunkt	dunkt	dunkt	dunken	dunken	dunken
verleden (o.v.t.)	dunkte	dunkte	dunkte	dunkte	dunkte	dunkten	dunkten	dunkten
toekomend (o.t.t.t.)	zal dunken	zult/zal dunken	zult/zal dunken	zult dunken	zal dunken	zullen dunken	zullen dunken	zullen dunken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou dunken	zou dunken	zou(dt) dunken	zoudt dunken	zou dunken	zouden dunken	zouden dunken	zouden dunken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gedunkt	hebt gedunkt	hebt/heeft gedunkt	hebt gedunkt	heeft gedunkt	hebben gedunkt	hebben gedunkt	hebben gedunkt
verleden (v.v.t.)	had gedunkt	had gedunkt	had gedunkt	hadt gedunkt	had gedunkt	hadden gedunkt	hadden gedunkt	hadden gedunkt
toekomend (v.t.t.t.)	zal gedunkt hebben	zal/zult gedunkt hebben	zult/zal gedunkt hebben	zult gedunkt hebben	zal gedunkt hebben	zullen gedunkt hebben	zullen gedunkt hebben	zullen gedunkt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gedunkt hebben	zou gedunkt hebben	zou/zoudt gedunkt hebben	zoudt gedunkt hebben	zou gedunkt hebben	zouden gedunkt hebben	zouden gedunkt hebben	zouden gedunkt hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gedunkt worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gedunkt				er is gedunkt
verleden	er werd gedunkt				er was gedunkt
toekomend	er zal gedunkt worden				er zal gedunkt zijn
voorwaardelijk	er zou gedunkt worden				er zou gedunkt zijn