dunken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dunken |
docht (dunkte) |
gedocht (gedunkt) |
zwak -cht
zwak -t |
volledig |
- dun·ken
- In de betekenis van ‘als mening hebben’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
- (causatief) van denken. [2]
|
|
[A] dunken
- onpersoonlijk koppelwerkwoord voorkomen (het oordeel zijn van), als mening hebben
- Dat is, me dunkt, een hele klus.
- [1] goeddunken, bedunken
- [1] dunk
Andere tijden zijn archaïsch:
- me docht (arch.)
- het heeft mij gedocht (arch.)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dunken |
dunkte |
gedunkt |
zwak -t | volledig |
[B] dunken
- overgankelijk (sport) (basketbal) hoog opspringend de bal in de basket duwen
- Van het Engelse dunk, benaming voor een score of schot bij het basketbal
- Het woord dunken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dunken" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "dunken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dunken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be