duikelaar
- dui·ke·laar
- Naamwoord van handeling van duikelen met het achtervoegsel -aar [1]
- [4] eponiem naar Sjloume Duikelaar, schuilnaam van een Amsterdams joods marktkoopman en schrijver (1745-1819)[2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | duikelaar | duikelaars |
verkleinwoord | duikelaartje | duikelaartjes |
de duikelaar m
- speeltuigje met een verzwaarde voet dat omvergeworpen zichzelf weer in rechte stand terugbrengt
- Z'n dochtertje zat met een duikelaartje te spelen.
- (gentachtigen) bepaald soort vogel, Anhinga anhinga , die voorkomt in de moerassen van de beide Amerika's, waaronder Suriname, die vaak alleen met zijn lange hals boven water zwemt
- (sport) speler van een balspel zoals voetbal die de neiging heeft zich opzichtig te laten vallen om een vrije trap uit te lokken
- slome ~ een niet al te snugger persoon
- Die slome duikelaar hoef je dat echt niet te vragen.
-
1. Speeltuigje
-
2. Amerikaanse moerasvogel
- [3] schwalbe
1. speeltuigje
- Het woord duikelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "duikelaar" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Slome Duikelaar - Gerrit Gosler” (17 november 2020) op joodsamsterdam.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be