duidelijkheid
- dui·de·lijk·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | duidelijkheid | duidelijkheden |
verkleinwoord | - | - |
de duidelijkheid v
- het evident en vanzelfsprekend zijn
- ▸ Veel vakantiegangers weten nog steeds niet of hun vlucht vanaf Schiphol binnenkort doorgaat. Zelfs nog niet iedereen die in juli weg wil, heeft al duidelijkheid. En zekerheid over augustus is er al helemaal niet.[1]
- het goed waarneembaar zijn
- ▸ Er is geen bestemming zonder duidelijkheid over de herkomst en geen toekomst zonder een leesbare versie van het verleden.[2]
1. het evident en vanzelfsprekend zijn
- Het woord duidelijkheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "duidelijkheid" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Weblink bron “Duidelijkheid over vliegvakantie komt met horten en stoten (en rijkelijk laat)” (24 juni 2022), NU.nl
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 19
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be