• toe·gan·ke·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord toegankelijkheid toegankelijkheden
verkleinwoord (toegankelijkheidje) (toegankelijkheidjes)

de toegankelijkheidv

  1. de mate waarin het mogelijk is toegang tot iets te krijgen
    • Dit bevordert de toegankelijkheid tot dit gebouw. 
  2. de mate waarin iets begrijpelijk is voor de lezer of toehoorder
     De jury, onder leiding van schrijver Nelleke Noordervliet, prijst het boek om zijn visie, gedegenheid en toegankelijkheid. "Ondanks de vele details en wetenswaardigheden verliest het het grote verhaal van de taal nooit uit het oog."[1]
  3. (informatica) de mogelijkheden die een gebruiker of moderator heeft om invloed uit te oefenen op de werking van de software
    • Een moderator heeft meer toegankelijkheden dan een gewone gebruiker. 
  1.   Weblink bron “Taalboekenprijs voor 'biografie van het Nederlands'” (Zaterdag 10 oktober 2020, 11:13), NOS