evidencia
- e·vi·den·cia
enkelvoud | meervoud |
---|---|
evidencia | evidencias |
evidencia v
- [1] claridad
vervoeging van |
---|
evidenciar |
evidencia
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van evidenciar
- gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van evidenciar