• e·vi·den·cia
enkelvoud meervoud
evidencia evidencias

evidencia v

  1. duidelijkheid, klaarblijkelijkheid


vervoeging van
evidenciar

evidencia

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van evidenciar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van evidenciar