duf
- duf
- In de betekenis van ‘suf, muf’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | duf | duffer | dufst |
verbogen | duffe | duffere | dufste |
partitief | dufs | duffers | - |
duf
- saai, doods
- Wat een duffe bedoening hier zeg!
- slaperig.
- Ik ben echt heel duf vandaag!
1. saai, doods
2. slaperig
- Het woord duf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "duf" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "duf" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be