• dre·vel
  • In de betekenis van ‘drijfijzer’ voor het eerst aangetroffen in 1384 [1]
  • afgeleid van het sterke werkwoord drijven (overgankelijk) met het achtervoegsel -el [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord drevel drevels
verkleinwoord dreveltje dreveltjes

de drevelm

  1. (gereedschap) een stalen pen met holle punt die gebruikt wordt om draadnagels (spijkers) iets in het hout te verzinken
vervoeging van
drevelen

drevel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drevelen
    • Ik drevel. 
  2. gebiedende wijs van drevelen
    • Drevel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drevelen
    • Drevel je? 
65 % van de Nederlanders;
46 % van de Vlamingen.[3]