• dis·junc·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord disjunctie disjuncties
verkleinwoord - -

de disjunctiev [2]

  1. tegenstelling, scheiding
  2. (biologie) het in gescheiden gedeelten opgelost zijn van een verspreidingsgebied waarbij in de tussengebieden die soorten niet voorkomen
  3. (biologie) het uiteengaan van overlangs gedeelde chromosomenparen gedurende de celdeling
  4. (taalkunde) het niet gecorreleerd zijn van fonemen
  5. (wiskunde) logische operator (symbool:  , OF of OR), wiens betekenis ongeveer overeenkomt met de betekenis van het Nederlandse woord "of"
67 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]