• die·nen
  • In de betekenis van ‘geschikt of dienstig zijn, functie vervullen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • In de betekenis van ‘moeten, verplicht zijn’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1642 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dienen
diende
gediend
zwak -d volledig

dienen

  1. overgankelijk iemand ~: werken voor; in dienst zijn van
    • Vele jaren diende hij zijn heer en meester. 
  2. absoluut ~ voor: van nut zijn
    • Ik weet ook niet waar dat voor dient. 
     Nobelen uit vorige eeuwen hadden het eiland volgebouwd met hun pronkpalazzi en de kieren die toevallig ontstonden tussen de wereldwonderen in, moesten maar als straat dienen. Wie zich wil verplaatsen in Venetië moet voortdurend om het exhibitionistische vertoon van liefde voor de stad van zijn voorgangers in deze stad heen lopen.[2]
     Ik drukte mijn sigaret uit in de bloempot die ons tot asbak had gediend. Hij deed hetzelfde en sprong overeind om zich over mijn bagage te ontfermen.[3]
  3. behoren, moeten
    • Kinderen dienen altijd te gehoorzamen aan je vader en moeder. 
     Om zich toegang te verschaffen tot de bovenverdiepingen dient men te passeren tussen de hybride verschijningsvorm van de angst en het verraderlijk spinnende poesje dat voor raadselen stelt, die respectievelijk staan voor het weinig realistische zelfbeeld van de man en het wezen van de vrouw, als u het mij toestaat u te amuseren met mijn dilettantisme op het gebied van de symboliek.[4]
     Aangezien jij daarbij geen passende verantwoordingen wilt nemen, dien ik nu op mijn strepen te gaan staan.[5]
  4. werken in het leger
    • Hij dient nu al 5 jaar in het leger. 
  5. iets eigenlijk moeten doen
    • Indien de klachten niet binnen 24 uur verdwijnen dient u de arts opnieuw te raadplegen 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]