dientafel
- dien·ta·fel
- samenstelling van dien ww en tafel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dientafel | dientafels |
verkleinwoord | dientafeltje | dientafeltjes |
- (meubel) meestal een roltafel vanwaar de ober het eten kan ronddelen
- De ober kwam aan rijden met een goed gevulde dientafel waarop de dampende schalen met het heerlijke eten stond.
- Het woord dientafel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.