decaan
- de·caan
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘voorzitter van faculteit’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
- [1] Een tatsam-afleiding van Oudgrieks δέκα (met het voorvoegsel deca-) en met het achtervoegsel -aan [2]
- [2,3] Van Latijn decanus met het voorvoegsel deca-: hoofd over tien soldaten.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | decaan | decanen |
verkleinwoord | decaantje | decaantjes |
de decaan m
- o (scheikunde) een verzadigde koolwaterstof met formule C10H22
- Er zijn 75 isomeren van decaan.
- m (beroep) (onderwijs) het hoofd van een faculteit van een universiteit
- ▸ Pas na een kwart eeuw, in 2009, kwam het tot een verzoening tussen Buikhuisen en de universiteit. De decaan van de faculteit Rechten, Carel Stolker, zocht hem naar aanleiding van het interview op in Spanje en ging met hem in gesprek. Een jaar later verscheen Buikhuisen op een congres van de rechtenfaculteit.[3]
- m (beroep) een docent die een adviserende rol heeft ten aanzien van studiekeuzes
- Het woord decaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "decaan" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "decaan" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ decaan op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron “Criminoloog Wouter Buikhuisen (91) overleden” (10 mei 2025), NOS
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be