decaan
- de·caan
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘voorzitter van faculteit’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
- [1] Een tatsam-afleiding van Oudgrieks δέκα (met het voorvoegsel deca-) en met het achtervoegsel -aan [2]
- [2,3] Van Latijn decanus met het voorvoegsel deca-: hoofd over tien soldaten.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | decaan | decanen |
verkleinwoord | decaantje | decaantjes |
de decaan m
- o (scheikunde) een verzadigde koolwaterstof met formule C10H22
- Er zijn 75 isomeren van decaan.
- m (beroep) (onderwijs) het hoofd van een faculteit van een universiteit
- m (beroep) een docent die een adviserende rol heeft ten aanzien van studiekeuzes
- [2,3] deken
Alkanen in het Nederlands | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
methaan • ethaan • propaan • butaan • pentaan • hexaan • heptaan • octaan • nonaan • decaan |
1. C10H22
2. hoofd van een faculteit
- Het woord decaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "decaan" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "decaan" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ decaan op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be