Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·ver·gent
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen convergent convergenter convergentst
verbogen convergente convergentere convergentste
partitief convergents convergenters -

Bijvoeglijk naamwoord

convergent

  1. (optica) in één punt samenkomend
    • Door de convergente lichtstralen werd het brandpunt sterk verhit. 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

stellend vergrotend overtreffend
convergent more convergent most convergent

Bijvoeglijk naamwoord

convergent

  1. convergent


Frans

Uitspraak
  • IPA: /kɔ̃vɛʁʒɑ̃/
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   convergent convergents
  vrouwelijk   convergente convergentes

Bijvoeglijk naamwoord

convergent

  1. convergent