continuo
- con·ti·nuo
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘aanhoudend’ voor het eerst aangetroffen in 1795 [1]
- Italiaans leenwoord "doorlopend".
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | continuo | continuo's |
verkleinwoord | - | - |
de continuo m
- (muziek) verkorting van “basso continuo”
1. continuo
- Het woord continuo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "continuo" herkend door:
35 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "continuo" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
continuo v
- (muziek) continuo, verkorting van basso continuo, basse continue
- IPA: /konˈti.nwo/
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | continuo | continuos |
vrouwelijk | continua | continuas |
- con·ti·nuo
continuo
- [1] constante, ininterrumpido
- Afgeleid van het zelfstandige naammwoord basso continuo
continuo
- (muziek) basso continuo, continuo; een continu voortgaande bas- en/of begeleidingspartij uit de baroktijd. Bij de opgeschreven grondtonen zijn de te spelen akkoorden aangegeven door middel van een cijfercode
- Zie Wikipedia voor meer informatie.