continu
- con·ti·nu
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onafgebroken’ voor het eerst aangetroffen in 1663 [1]
- met het voorvoegsel con- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | continu | continuer | |
verbogen | continue | continuere | |
partitief | continu's | continuers | - |
continu
- voortdurend, zonder onderbreking
- De baby bleef continu huilen.
- ▸ Tijdens het koken zat iedereen elkaar continu te stangen alsof we elkaar al jaren kenden.[3]
1.
- Het woord continu staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "continu" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "continu" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ continu op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be