contingenteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van contingenteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | contingenteren | te contingenteren | ||||||||
toekomend | zullen contingenteren | te zullen contingenteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecontingenteerd | te hebben gecontingenteerd | ||||||||
toekomend | gecontingenteerd zullen hebben | gecontingenteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
contingenterend | gecontingenteerd | ev. contingenteer |
mv. verouderd contingenteert |
contingentere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | contingenteer | contingenteert | contingenteert | contingenteert | contingenteert | contingenteren | contingenteren | contingenteren | |||
verleden (o.v.t.) | contingenteerde | contingenteerde | contingenteerde | contingenteerde | contingenteerde | contingenteerden | contingenteerden | contingenteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal contingenteren | zult/zal contingenteren | zult/zal contingenteren | zult contingenteren | zal contingenteren | zullen contingenteren | zullen contingenteren | zullen contingenteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou contingenteren | zou contingenteren | zou(dt) contingenteren | zoudt contingenteren | zou contingenteren | zouden contingenteren | zouden contingenteren | zouden contingenteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecontingenteerd | hebt gecontingenteerd | hebt/heeft gecontingenteerd | hebt gecontingenteerd | heeft gecontingenteerd | hebben gecontingenteerd | hebben gecontingenteerd | hebben gecontingenteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gecontingenteerd | had gecontingenteerd | had gecontingenteerd | hadt gecontingenteerd | had gecontingenteerd | hadden gecontingenteerd | hadden gecontingenteerd | hadden gecontingenteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecontingenteerd hebben | zal/zult gecontingenteerd hebben | zult/zal gecontingenteerd hebben | zult gecontingenteerd hebben | zal gecontingenteerd hebben | zullen gecontingenteerd hebben | zullen gecontingenteerd hebben | zullen gecontingenteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecontingenteerd hebben | zou gecontingenteerd hebben | zou/zoudt gecontingenteerd hebben | zoudt gecontingenteerd hebben | zou gecontingenteerd hebben | zouden gecontingenteerd hebben | zouden gecontingenteerd hebben | zouden gecontingenteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gecontingenteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gecontingenteerd | er is gecontingenteerd | |||||||||
verleden | er werd gecontingenteerd | er was gecontingenteerd | |||||||||
toekomend | er zal gecontingenteerd worden | er zal gecontingenteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gecontingenteerd worden | er zou gecontingenteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gecontingenteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gecontingenteerd worden | gecontingenteerd te worden | ||||||||
toekomend | gecontingenteerd zullen worden | gecontingenteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gecontingenteerd zijn | gecontingenteerd te zijn | ||||||||
toekomend | gecontingenteerd zullen zijn | gecontingenteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gecontingenteerd | wordt gecontingenteerd | wordt gecontingenteerd | wordt gecontingenteerd | wordt gecontingenteerd | worden gecontingenteerd | worden gecontingenteerd | worden gecontingenteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gecontingenteerd | werd gecontingenteerd | werd gecontingenteerd | werdt gecontingenteerd | werd gecontingenteerd | werden gecontingenteerd | werden gecontingenteerd | werden gecontingenteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gecontingenteerd worden | zult gecontingenteerd worden | zult gecontingenteerd worden | zult gecontingenteerd worden | zal gecontingenteerd worden | zullen gecontingenteerd worden | zullen gecontingenteerd worden | zullen gecontingenteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gecontingenteerd worden | zou gecontingenteerd worden | zou/zoudt gecontingenteerd worden | zoudt gecontingenteerd worden | zou gecontingenteerd worden | zouden gecontingenteerd worden | zouden gecontingenteerd worden | zouden gecontingenteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gecontingenteerd | bent gecontingenteerd | bent/is gecontingenteerd | zijt gecontingenteerd | is gecontingenteerd | zijn gecontingenteerd | zijn gecontingenteerd | zijn gecontingenteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gecontingenteerd | was gecontingenteerd | was gecontingenteerd | waart gecontingenteerd | was gecontingenteerd | waren gecontingenteerd | waren gecontingenteerd | waren gecontingenteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecontingenteerd zijn | zult gecontingenteerd zijn | zult gecontingenteerd zijn | zult gecontingenteerd zijn | zal gecontingenteerd zijn | zullen gecontingenteerd zijn | zullen gecontingenteerd zijn | zullen gecontingenteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecontingenteerd zijn | zou gecontingenteerd zijn | zou/zoudt gecontingenteerd zijn | zoudt gecontingenteerd zijn | zou gecontingenteerd zijn | zouden gecontingenteerd zijn | zouden gecontingenteerd zijn | zouden gecontingenteerd zijn |