contingenteerde
- con·tin·gen·teer·de
vervoeging van |
---|
contingenteren |
contingenteerde
- enkelvoud verleden tijd van contingenteren
- Ik contingenteerde.
- Jij contingenteerde.
- Hij, zij, het contingenteerde.
- Ik contingenteerde.
- Het woord contingenteerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.