• con·tin·gen·teer
vervoeging van
contingenteren

contingenteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van contingenteren
    • Ik contingenteer. 
  2. gebiedende wijs van contingenteren
    • Contingenteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van contingenteren
    • Contingenteer je?