compliceren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van compliceren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | compliceren | te compliceren | ||||||||
toekomend | zullen compliceren | te zullen compliceren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecompliceerd | te hebben gecompliceerd | ||||||||
toekomend | gecompliceerd zullen hebben | gecompliceerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
complicerend | gecompliceerd | ev. compliceer |
mv. verouderd compliceert |
complicere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | compliceer | compliceert | compliceert | compliceert | compliceert | compliceren | compliceren | compliceren | |||
verleden (o.v.t.) | compliceerde | compliceerde | compliceerde | compliceerde | compliceerde | compliceerden | compliceerden | compliceerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal compliceren | zult/zal compliceren | zult/zal compliceren | zult compliceren | zal compliceren | zullen compliceren | zullen compliceren | zullen compliceren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou compliceren | zou compliceren | zou(dt) compliceren | zoudt compliceren | zou compliceren | zouden compliceren | zouden compliceren | zouden compliceren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecompliceerd | hebt gecompliceerd | hebt/heeft gecompliceerd | hebt gecompliceerd | heeft gecompliceerd | hebben gecompliceerd | hebben gecompliceerd | hebben gecompliceerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gecompliceerd | had gecompliceerd | had gecompliceerd | hadt gecompliceerd | had gecompliceerd | hadden gecompliceerd | hadden gecompliceerd | hadden gecompliceerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecompliceerd hebben | zal/zult gecompliceerd hebben | zult/zal gecompliceerd hebben | zult gecompliceerd hebben | zal gecompliceerd hebben | zullen gecompliceerd hebben | zullen gecompliceerd hebben | zullen gecompliceerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecompliceerd hebben | zou gecompliceerd hebben | zou/zoudt gecompliceerd hebben | zoudt gecompliceerd hebben | zou gecompliceerd hebben | zouden gecompliceerd hebben | zouden gecompliceerd hebben | zouden gecompliceerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gecompliceerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gecompliceerd | er is gecompliceerd | |||||||||
verleden | er werd gecompliceerd | er was gecompliceerd | |||||||||
toekomend | er zal gecompliceerd worden | er zal gecompliceerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gecompliceerd worden | er zou gecompliceerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gecompliceerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gecompliceerd worden | gecompliceerd te worden | ||||||||
toekomend | gecompliceerd zullen worden | gecompliceerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gecompliceerd zijn | gecompliceerd te zijn | ||||||||
toekomend | gecompliceerd zullen zijn | gecompliceerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gecompliceerd | wordt gecompliceerd | wordt gecompliceerd | wordt gecompliceerd | wordt gecompliceerd | worden gecompliceerd | worden gecompliceerd | worden gecompliceerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gecompliceerd | werd gecompliceerd | werd gecompliceerd | werdt gecompliceerd | werd gecompliceerd | werden gecompliceerd | werden gecompliceerd | werden gecompliceerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gecompliceerd worden | zult gecompliceerd worden | zult gecompliceerd worden | zult gecompliceerd worden | zal gecompliceerd worden | zullen gecompliceerd worden | zullen gecompliceerd worden | zullen gecompliceerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gecompliceerd worden | zou gecompliceerd worden | zou/zoudt gecompliceerd worden | zoudt gecompliceerd worden | zou gecompliceerd worden | zouden gecompliceerd worden | zouden gecompliceerd worden | zouden gecompliceerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gecompliceerd | bent gecompliceerd | bent/is gecompliceerd | zijt gecompliceerd | is gecompliceerd | zijn gecompliceerd | zijn gecompliceerd | zijn gecompliceerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gecompliceerd | was gecompliceerd | was gecompliceerd | waart gecompliceerd | was gecompliceerd | waren gecompliceerd | waren gecompliceerd | waren gecompliceerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecompliceerd zijn | zult gecompliceerd zijn | zult gecompliceerd zijn | zult gecompliceerd zijn | zal gecompliceerd zijn | zullen gecompliceerd zijn | zullen gecompliceerd zijn | zullen gecompliceerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecompliceerd zijn | zou gecompliceerd zijn | zou/zoudt gecompliceerd zijn | zoudt gecompliceerd zijn | zou gecompliceerd zijn | zouden gecompliceerd zijn | zouden gecompliceerd zijn | zouden gecompliceerd zijn |