compliceren
- Geluid: compliceren (hulp, bestand)
- com·pli·ce·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verwikkelen’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van het Franse compliquer (met het voorvoegsel com-) met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
compliceren |
compliceerde |
gecompliceerd |
zwak -d | volledig |
compliceren [3]
- overgankelijk (nodeloos) ingewikkeld maken
- De eenvoudigste zaken compliceerde zij verschrikkelijk.
1.(nodeloos) ingewikkeld maken
- Het woord compliceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "compliceren" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "compliceren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ compliceren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be