comfortabel openbaar vervoer
  • com·for·ta·bel
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘gerieflijk’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen comfortabel comfortabeler comfortabelst
verbogen comfortabele comfortabelere comfortabelste
partitief comfortabels comfortabelers -

comfortabel

  1. gerieflijk, aangenaam om in te verkeren
     De Franse traditie ziet er heel anders uit, zoals de Britse trendwatcher Stephen Bayley opmerkte. Je rijdt op je gemak over een met platanen omzoomde tweebaansweg, in een comfortabele auto, bij voorkeur een Citroën DS. Ondertussen zoekt je passagier in de Michelingids een restaurant waar je goed en uitgebreid kunt lunchen.[3]
     De chique, ruime schrijftafel van ebbenhout, die stijlvol was ingelegd met lichtere houtsoorten, die voor het raam was geplaatst naast de openslaande deuren naar het terras en die gepaard was aan een sobere maar degelijke en comfortabele houten bureaustoel uit de jaren dertig, had ik al meteen bij binnenkomst opgemerkt.[4]
     Dat wilde ze zo houden. De comfortabele bank voelde aan als een houten bank.[5]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]