Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·haag·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen behaaglijk behaaglijker behaaglijkst
verbogen behaaglijke behaaglijkere behaaglijkste
partitief behaaglijks behaaglijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

behaaglijk

  1. aangenaam warm en gezellig
    • Er heerste een behaaglijk gevoel in die ruimte. 
     Hoewel de onderwerpen niet bepaald vrolijk waren, had ze tijdens het gesprek een behaaglijk gevoel gekregen.[1]
  2. tevreden, op zijn gemak
    • Hij is een behaaglijke man. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen