• ge·noeg·lijk

genoeglijk

  1. waarbij men plezier beleeft
    • Wij hebben een genoeglijke middag doorgebracht met onze kleinkinderen. 

genoeglijk

  1. op genoeglijke wijze
    • Hij zat genoeglijk een kopje thee te drinken. 
94 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be