• cam·pus
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘universiteitsterrein’ voor het eerst aangetroffen in 1948 [1]
  • van het Latijnse campus (veld, vlakte)
enkelvoud meervoud
naamwoord campus campussen
verkleinwoord campusje campusjes

de campusm

  1. universiteitsterrein met woningen voor studenten en docenten
97 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]


  • van het Latijnse campus (veld, vlakte)
enkelvoud meervoud
campus campuses
campi

campus

  1. campus


  • van het Latijnse campus (veld, vlakte)
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  campus     le campus     campus     les campus  

campus m

  1. campus


campus m

  1. veld
  2. vlakte