• ca·dens
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘reeks akkoorden ter afsluiting van muziekstuk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1739 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord cadens cadensen
verkleinwoord - -

de cadensv / m

  1. (muziek) een opeenvolging van tonen of akkoorden, die de toonsoort definieert en daarmee een voorlopig of definitief rustpunt in de muziek betekent
48 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[3]


  • IPA: /ˈka.dens/
  • ca·dens
vervoeging van
cadere

cadens

  1. actief participium praesens van cadere
  2. vallend, voorvallend