• bru·dul·je
Naar frequentie zeldzaam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   brudulje     bruduljen     bruduljer     bruduljene  
genitief   bruduljes     bruduljens     bruduljers     bruduljenes  

brudulje, m

  1. lawaai, onrust, opzien, rommel, verwarring
  2. ongerede, wanorde
  3. onduidelijkheid, misverstand, inconsistentie
  4. misère, miserie, moeilijkheid, ongemak, probleem, verstrikking
    «Trass i solid fleirtal for ny barnehage i Eidfjord, var det denne saka som skapte størst brudulje under sist kommune-styremøte.»
    Ondanks een stevige meerderheid voor een nieuwe kleuterschool in Eidfjord, was het deze zaak die de grootste problemen creëerde tijdens de laatste gemeenteraadsvergadering.


  • bru·dul·je
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   brudulje     bruduljen     bruduljar     bruduljane  

brudulje, m

  1. lawaai, onrust, opzien, rommel, verwarring