• mi·sè·re
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ellende’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1817 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord misère misères
verkleinwoord

de misèrev / m

  1. armoedige, ellendige toestand
    • De deskundige hoopt dat de grootste misère voorbij is. 
    • Ook hij ondervindt de economische misère aan den lijve. 
    • De trainer verloste de speler uit zijn misère door hem te wisselen. 
93 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[2]