brasser
- bras·ser
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brasser | brassers |
verkleinwoord | - | - |
de brasser m
- iemand die snel en veel eet
- Het woord brasser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- [A] Ontwikkeld uit Oudfrans bracier (1175) (later beïnvloed door bras "arm"), uit Volkslatijn *braciare "bier brouwen" (uit *braces "witte tarwe", Gallisch *bracis) [1]
- [B] Afgeleid van bras "arm"
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
brasser /bʁase/ |
brassais /bʁasɛ/ |
brassé /bʁa.se/ |
eerste groep | volledig |
[A] brasser
- (voeding) brouwen
- (figuurlijk) (verouderd) samenzweren
- (figuurlijk) bewegen, in beweging brengen
- (figuurlijk) (kaartspel) vermengen, wassen
[B] brasser (internet) (telecommunicatie) verbinden (van twee lijnen)
- ↑ brasser (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .