• bras·sen
  • In de betekenis van ‘slempen’ voor het eerst aangetroffen in 1540 [1]
  • [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
brassen
braste
gebrast
zwak -t volledig

brassen [4] [5] [6]

  1. onovergankelijk overmatig eten of drinken [7]
  2. (verouderd) bier brouwen [8]
  3. overgankelijk (scheepvaart) (de ra's, de zeilen) door middel van de brassen in de juiste positie brengen [9]
  4. (studententaal) volgens bepaalde regels stoeien binnen een studentenvereniging
  5. (studententaal) een erestrijd voeren met een andere studentenvereniging, waarbij wordt gepoogd bepaalde verenigingsobjecten te stelen

debrassenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bras
90 %van de Nederlanders;
85 %van de Vlamingen.[10]