slempen
- slem·pen
- In de betekenis van ‘overdadig (eten en) drinken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1546 [1]
- mogelijk al in het Middelnederlands of van Middelhoogduits slemmen, vergelijk ook Schlamm "modder", misschien een klanknabootsing [2][3][4]
de slempen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord slemp
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
slempen |
slempte |
geslempt |
zwak -t | volledig |
slempen
- inergatief onmatig eten of drinken
- Nadat Jan rijk werd teerde hij zijn dagen met slempen.
- overgankelijk aarde bewateren zodat deze goed aaneensluit
- overgankelijk geulen met zand en water vullen zodat het zand goed aaneensluit
- Het woord slempen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "slempen" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
45 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "slempen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Middelnederlandsch Woordenboek
- ↑ slempen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be