• slemp
  • Afgeleid van het werkwoord slempen.
enkelvoud meervoud
naamwoord slemp slempen
verkleinwoord - -

de slempm

  1. (drinken) warme melk waaraan saffraan, kruidnagel, kaneel, foelie en suiker wordt toegevoegd
    • Dien de slemp zo heet mogelijk op. 
  2. (drinken) vruchtensap of -moes, dik gekookt
  3. (geologie) klei die zich in vochtige bodems vormt en bij het opdrogen een korst vormt
    • Vooral lichte kleigronden en lössgronden zijn gevoelig voor slemp.[1] 
  4. braspartij
vervoeging van
slempen

slemp

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slempen
    • Ik slemp. 
  2. gebiedende wijs van slempen
    • Slemp! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slempen
    • Slemp je? 
57 % van de Nederlanders;
36 % van de Vlamingen.[2]