• aan·bras·sen

aanbrassen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanbrassen
braste aan
aangebrast
zwak -t volledig
  1. aantrekken van één van de touwen waardoor een ra in het horizontale vlak kan draaien; een ra meer in de lengterichting van een schip laten wijzen
  2. op een makkelijke manier een verandering aanbrengen