[3] doordraaier
  • door·draai·er
enkelvoud meervoud
naamwoord doordraaier doordraaiers
verkleinwoord

de doordraaierm

  1. persoon die al te makkelijk teveel geld uitgeeft
  2. bocht van meer dan 90 graden
     "In de pakweg eerste twintig seconden van de race kan veel gebeuren, zeker ook op het eerste rechte stuk op weg naar die snelle doordraaier naar links. Hamvragen te over. Komt Bottas goed weg? Hoeveel risico neemt Verstappen, die weet dat zijn rivaal op P10 start."[2]
     VIDEOEen zware crash heeft vanochtend de Formule 2-race in Rusland vroegtijdig beëindigd. In ronde 7 kwamen de duellerende Luca Ghiotto en Jack Aitken met elkaar in botsing op de lange linker doordraaier halverwege het circuit.[3]
  3. fiets zonder vrijloop zodat de trappers blijven draaien als de fiets rijdt
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Dekker blikt vooruit: 'Houdt Hamilton alles heel?'” (Zondag 14 november 2021), NOS
  3.   Weblink bron “Formule 2-race in Sotsji definitief gestaakt na zware crash” (Sportredactie 27-09-2020), Tubantia