Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·draai·en
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doordraaien
draaide door
doorgedraaid
zwak -d volledig

Werkwoord

doordraaien

  1. inergatief door blijven gaan met draaien
  2. overgankelijk bij gebrek aan kopers op een veiling planten, bloemen, groente en fruit ter vernietiging vrijgeven
  3. ergatief (figuurlijk) gek worden

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be