bota

  1. nut, voordeel


  • bo·ta
enkelvoud meervoud
bota botas

bota v

  1. (kleding) laars
vervoeging van
botar

bota

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van botar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van botar



  • bo·ta
  • Afgeleid van het Franse botte

bota v

  1. (kleding) schoen
  2. (spreektaal) fout
  1. (dialect: Moravisch) bot monbezield
  1. obuv monbezield
  1. střevíc monbezield
  2. chyba v, (spreektaal) kiks monbezield
  1. holínka v, pantofel monbezield
  • běžecká bota vhardloopschoen
  • dámská bota v – damesschoen
  • kožená bota v – leren schoen
  • obout botyschoenen aandoen
  • otisk boty monbezieldschoenafdruk

bota

  1. genitief enkelvoud van bot
  2. accusatief enkelvoud van bot