Nederlands

 
bosmeester (Lachesis muta)
Uitspraak
  • (IPA in voorbereiding)
Woordafbreking
  • bos·mees·ters
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bosmeesters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bosmeestersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bosmeester
  2. meervoudsvorm als officiële benaming (reptielen) een geslacht Lachesis   van slangen uit de familie adders (Viperidae  ) en de onderfamilie groefkopadders (Crotalinae  )
Hyperoniemen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Verwante begrippen


Gangbaarheid

Meer informatie