blauwig
- Geluid: blauwig (hulp, bestand)
- IPA: / ˈblɑuwəx / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈblʌʊəχ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈblʌːβ̞əx/
- blau·wig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | blauwig | blauwiger | blauwigst |
verbogen | blauwige | blauwigere | blauwigste |
partitief | blauwigs | blauwigers | - |
blauwig
- een beetje blauw
- Na zijn val had zijn gezicht iets blauwigs.
- op blauw lijkend
- Dit groen is bijna blauwig.
2. op blauw lijkend
- Het woord blauwig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "blauwig" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be