bipolair
- bi·po·lair
- Afgeleid van het Latijnse voorvoegsel "bi-", afgeleid van "bis" (tweemaal) en "polus" (draaipunt).
- afgeleid van pool met het voorvoegsel bi- en met het achtervoegsel -air
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bipolair | bipolairder | bipolairst |
verbogen | bipolaire | bipolairdere | bipolairste |
partitief | bipolairs | bipolairders | - |
bipolair
- (natuurkunde), (techniek) waarin slechts twee toestanden of posities kunnen voorkomen
- Een bipolair relais heeft altijd een van de twee schakelstanden actief.
- (politiek) met duidelijk verschillende belangen of standpunten
- Tussen de machtsblokken bleef lange tijd een bipolaire situatie bestaan.
- (psychologie) sterk wisselend tussen twee stemmingen
- Hij leed aan een bipolaire stoornis.
- [1]: tweepolig
- [3]: manisch-depressief
- [2]: bipolariteit
- [1]: digitaal, dipool, wisselend
- [2]: multipolariteit, polarisatie, unipolariteit
1. waarin slechts twee toestanden of posities kunnen voorkomen
- Het woord bipolair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bipolair" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be