• wis·se·lend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wisselend wisselender wisselendst
verbogen wisselende wisselendere wisselendste
partitief wisselends wisselenders -

wisselend

  1. aan wisseling onderhevig.
    • Hij heeft de laatste tijd nogal wisselend gedrag. 
vervoeging van: wisselen
verbogen vorm: wisselende

wisselend

  1. onvoltooid deelwoord van wisselen
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be