• IPA: /bɛspɛtʃniː/


  • bez·peč·ný
  • Afgeleid van het zelfstandig naamwoord bezpečie met het achtervoegsel -ný.

bezpečný

  1. veilig


  • IPA: /bɛspɛtʃniː/


  • bez·peč·ný
  • Afgeleid van het zelfstandig naamwoord bezpečí met het achtervoegsel -ný.

bezpečný

  1. veilig, gevaarloos; zonder gevaar of angst zijnde.
  2. veilig, ongevaarlijk; bescherming, zekerheid of garantie biedend.


  1. jistý, klidný
  2. jistý, pevný, spolehlivý, zajištěný
  1. nebezpečný