bespoedigen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bespoedigen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bespoedigen | te bespoedigen | ||||||||
toekomend | zullen bespoedigen | te zullen bespoedigen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bespoedigd | te hebben bespoedigd | ||||||||
toekomend | bespoedigd zullen hebben | bespoedigd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bespoedigend | bespoedigd | ev. bespoedig |
mv. verouderd bespoedigt |
bespoedige | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bespoedig | bespoedigt | bespoedigt | bespoedigt | bespoedigt | bespoedigen | bespoedigen | bespoedigen | |||
verleden (o.v.t.) | bespoedigde | bespoedigde | bespoedigde | bespoedigde | bespoedigde | bespoedigden | bespoedigden | bespoedigden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bespoedigen | zult/zal bespoedigen | zult/zal bespoedigen | zult bespoedigen | zal bespoedigen | zullen bespoedigen | zullen bespoedigen | zullen bespoedigen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bespoedigen | zou bespoedigen | zou(dt) bespoedigen | zoudt bespoedigen | zou bespoedigen | zouden bespoedigen | zouden bespoedigen | zouden bespoedigen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bespoedigd | hebt bespoedigd | hebt/heeft bespoedigd | hebt bespoedigd | heeft bespoedigd | hebben bespoedigd | hebben bespoedigd | hebben bespoedigd | |||
verleden (v.v.t.) | had bespoedigd | had bespoedigd | had bespoedigd | hadt bespoedigd | had bespoedigd | hadden bespoedigd | hadden bespoedigd | hadden bespoedigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bespoedigd hebben | zal/zult bespoedigd hebben | zult/zal bespoedigd hebben | zult bespoedigd hebben | zal bespoedigd hebben | zullen bespoedigd hebben | zullen bespoedigd hebben | zullen bespoedigd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bespoedigd hebben | zou bespoedigd hebben | zou/zoudt bespoedigd hebben | zoudt bespoedigd hebben | zou bespoedigd hebben | zouden bespoedigd hebben | zouden bespoedigd hebben | zouden bespoedigd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bespoedigd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bespoedigd | er is bespoedigd | |||||||||
verleden | er werd bespoedigd | er was bespoedigd | |||||||||
toekomend | er zal bespoedigd worden | er zal bespoedigd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bespoedigd worden | er zou bespoedigd zijn | |||||||||
lijdende vorm bespoedigd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bespoedigd worden | bespoedigd te worden | ||||||||
toekomend | bespoedigd zullen worden | bespoedigd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bespoedigd zijn | bespoedigd te zijn | ||||||||
toekomend | bespoedigd zullen zijn | bespoedigd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bespoedigd | wordt bespoedigd | wordt bespoedigd | wordt bespoedigd | wordt bespoedigd | worden bespoedigd | worden bespoedigd | worden bespoedigd | |||
verleden (o.v.t.) | werd bespoedigd | werd bespoedigd | werd bespoedigd | werdt bespoedigd | werd bespoedigd | werden bespoedigd | werden bespoedigd | werden bespoedigd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bespoedigd worden | zult bespoedigd worden | zult bespoedigd worden | zult bespoedigd worden | zal bespoedigd worden | zullen bespoedigd worden | zullen bespoedigd worden | zullen bespoedigd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bespoedigd worden | zou bespoedigd worden | zou/zoudt bespoedigd worden | zoudt bespoedigd worden | zou bespoedigd worden | zouden bespoedigd worden | zouden bespoedigd worden | zouden bespoedigd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bespoedigd | bent bespoedigd | bent/is bespoedigd | zijt bespoedigd | is bespoedigd | zijn bespoedigd | zijn bespoedigd | zijn bespoedigd | |||
verleden (v.v.t.) | was bespoedigd | was bespoedigd | was bespoedigd | waart bespoedigd | was bespoedigd | waren bespoedigd | waren bespoedigd | waren bespoedigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bespoedigd zijn | zult bespoedigd zijn | zult bespoedigd zijn | zult bespoedigd zijn | zal bespoedigd zijn | zullen bespoedigd zijn | zullen bespoedigd zijn | zullen bespoedigd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bespoedigd zijn | zou bespoedigd zijn | zou/zoudt bespoedigd zijn | zoudt bespoedigd zijn | zou bespoedigd zijn | zouden bespoedigd zijn | zouden bespoedigd zijn | zouden bespoedigd zijn |