Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·spoe·dig

Werkwoord

vervoeging van
bespoedigen

bespoedig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bespoedigen
    • Ik bespoedig. 
  2. gebiedende wijs van bespoedigen
    • Bespoedig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bespoedigen
    • Bespoedig je?