• be·spoe·dig
vervoeging van
bespoedigen

bespoedig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bespoedigen
    • Ik bespoedig. 
  2. gebiedende wijs van bespoedigen
    • Bespoedig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bespoedigen
    • Bespoedig je?