beroeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van beroeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beroeren | te beroeren | ||||||||
toekomend | zullen beroeren | te zullen beroeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben beroerd | te hebben beroerd | ||||||||
toekomend | beroerd zullen hebben | beroerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
beroerend | beroerd | ev. beroer |
mv. verouderd beroert |
beroere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | beroer | beroert | beroert | beroert | beroert | beroeren | beroeren | beroeren | |||
verleden (o.v.t.) | beroerde | beroerde | beroerde | beroerde | beroerde | beroerden | beroerden | beroerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beroeren | zult/zal beroeren | zult/zal beroeren | zult beroeren | zal beroeren | zullen beroeren | zullen beroeren | zullen beroeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beroeren | zou beroeren | zou(dt) beroeren | zoudt beroeren | zou beroeren | zouden beroeren | zouden beroeren | zouden beroeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb beroerd | hebt beroerd | hebt/heeft beroerd | hebt beroerd | heeft beroerd | hebben beroerd | hebben beroerd | hebben beroerd | |||
verleden (v.v.t.) | had beroerd | had beroerd | had beroerd | hadt beroerd | had beroerd | hadden beroerd | hadden beroerd | hadden beroerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beroerd hebben | zal/zult beroerd hebben | zult/zal beroerd hebben | zult beroerd hebben | zal beroerd hebben | zullen beroerd hebben | zullen beroerd hebben | zullen beroerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beroerd hebben | zou beroerd hebben | zou/zoudt beroerd hebben | zoudt beroerd hebben | zou beroerd hebben | zouden beroerd hebben | zouden beroerd hebben | zouden beroerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm beroerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt beroerd | er is beroerd | |||||||||
verleden | er werd beroerd | er was beroerd | |||||||||
toekomend | er zal beroerd worden | er zal beroerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou beroerd worden | er zou beroerd zijn | |||||||||
lijdende vorm beroerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beroerd worden | beroerd te worden | ||||||||
toekomend | beroerd zullen worden | beroerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | beroerd zijn | beroerd te zijn | ||||||||
toekomend | beroerd zullen zijn | beroerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word beroerd | wordt beroerd | wordt beroerd | wordt beroerd | wordt beroerd | worden beroerd | worden beroerd | worden beroerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd beroerd | werd beroerd | werd beroerd | werdt beroerd | werd beroerd | werden beroerd | werden beroerd | werden beroerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beroerd worden | zult beroerd worden | zult beroerd worden | zult beroerd worden | zal beroerd worden | zullen beroerd worden | zullen beroerd worden | zullen beroerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beroerd worden | zou beroerd worden | zou/zoudt beroerd worden | zoudt beroerd worden | zou beroerd worden | zouden beroerd worden | zouden beroerd worden | zouden beroerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben beroerd | bent beroerd | bent/is beroerd | zijt beroerd | is beroerd | zijn beroerd | zijn beroerd | zijn beroerd | |||
verleden (v.v.t.) | was beroerd | was beroerd | was beroerd | waart beroerd | was beroerd | waren beroerd | waren beroerd | waren beroerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beroerd zijn | zult beroerd zijn | zult beroerd zijn | zult beroerd zijn | zal beroerd zijn | zullen beroerd zijn | zullen beroerd zijn | zullen beroerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beroerd zijn | zou beroerd zijn | zou/zoudt beroerd zijn | zoudt beroerd zijn | zou beroerd zijn | zouden beroerd zijn | zouden beroerd zijn | zouden beroerd zijn |